Home What do we offer ? Contact Video

TRAININGS

21/08/2011 - Het Vergrijzingsverslag (en Strategisch Vooruitkijken)

Vooruitkijken in de praktijk: het Vergrijzingsverslag
Het jaarverslag 2011 van de “Studiecommissie Vergrijzing” (Hoge Raad van Financiën) lezen is droge kost. Maar het is wel twee vliegen in één klap: je krijgt immers niet alleen een diepgaand inzicht hoe de overheid de sociale kosten van de vergrijzing op lange termijn inschat; het is meteen een praktische toepassing van “strategisch vooruitzien” (waarover ook de twee vorige blogs gingen).

Het Vergrijzingsverslag wordt al een decennium lang elk jaar opnieuw opgemaakt door een studiecommissie, bemand door topambtenaren van Begroting, Sociale Zaken en Financiën, het Planbureau en de Nationale Bank. Hoewel kurkdroog geschreven, garandeert deze selecte club een analyse van zeer hoge kwaliteit.

Vooruitkijken is ook steeds kritisch achterom kijken
Wanneer je strategisch wil vooruit kijken is het een uitzonderlijke luxe , dat je ook over een historische reeks vroegere rapporten beschikt. Elke hypothese voor de toekomst kan je dan aftoetsen tegen de becijfering die er in vroegere edities van werd gemaakt.
Het eerste “Vergrijzingverslag” verscheen in 2002. Dit jaar beschikt men dus over 10 jaar lange-termijn vooruitzichten voor de sociale uitgaven. In het verslag wordt daarom ook de evolutie van die prognoses geanalyseerd. Het leert meteen in de praktijk hoe je kan omgaan met het principe van de toekomst als steeds veranderend “moving target”, waar ik het vorige week ook over had. Verderop zullen we zien dat de prognoses in de loop van die 10 jaar belangrijke veranderingen ondergingen.

Waarover gaat dit rapport?
Financiën onderzoekt in de eerste plaats de betaalbaarheid van de sociale lasten, in het bijzonder de pensioenen. Zowat de helft van het verslag gaat daarover en graaft ook dieper, om na te gaan of de bevolking voldoende tegen armoede beschermd is. Daarnaast legt men in detail uit hoe de lange-termijn vooruitzichten van de sociale kosten gemaakt worden (waaronder de gezondheidskosten).
De analyse is gebaseerd op hypotheses van de demografische evolutie en van de belangrijkste drivers van de sociale uitgaven. De belangrijkste output (die van alle kanten bekeken wordt) is de extra kost die zal worden veroorzaakt door de vergrijzing van de bevolking, uitgedrukt als percentage van het BBP. (De meeste kosten worden in dit rapport uitgedrukt als percentage van het BBP).


Wat leren we uit dit verslag?
Zelf beter “strategisch vooruitzien”?

1. Kijk naar wat de toekomst “aandrijft” (de drivers).
Hoe zwaar de sociale uitgaven en de vergrijzing uiteindelijk in 2030 of 2060 precies zullen wegen op de overheidsuitgaven, is vandaag niet te voorspellen. Dat is ook niet de echte bedoeling van strategisch vooruitzien. Wat je wel krijgt is inzicht in de onderliggende mechanismen (de “drivers”) die de toekomst zullen bepalen. Ze leren je in casu hoe groot hun impact is op de uitgaven en hoe ze precies inwerken op elkaar en op het eindresultaat.

2. Kijk achteruit om vooruit te kijken.
Door regelmatig (haast permanent !?) oefeningen te doen van strategisch vooruitkijken, kan je niet alleen steeds verder bouwen op vroeger materiaal. Je kan ook – na een zekere tijd – kritische evaluaties maken. Hoe keek je vroeger en kijk je nu nu naar eenzelfde toekomstperiode? Die vergelijkingen geven je een beeld in welke richting de toekomst aan het evolueren is. In casu leren we bijvoorbeeld hoe groot de impact van een econmische crisis echt is of hoe de scholing en tewerkstelling van de jongere generatie de sociale kosten kan verlichten.


3. Doe een sensitiviteitsanalyse voor de “kritische onzekerheden”
Onderzoek varianten / meerdere scenario’s waarbij je de belangrijkste drivers die kunnen fluctueren (= de “kritische onzekerheden” volgens Schwartz) binnen extreme grenzen laat variëren. In geval van becijferde trends, maak je hiervoor een sensitiviteitsanalyse. Die zal je een gevoel geven hoe verschillend de toekomst er kan uitzien. Het zal je aandacht voor deze drivers vergroten en – voor zover je er impact op hebt – helpen om ze in de juiste richting te doen evolueren.

Voor wie meteen het hele rapport (84 pag. !) wil lezen: klik hier.
Wie iets minder masochistisch aangelegd is en toch veel moed heeft: ik heb ook een “verkorte” versie met de belangrijkste 30 pagina’s gemaakt: klik hier

Demografische drivers (ondermeer de levensverwachting)
Voor de demografische projecties worden hoofdzakelijk drie “drivers” in rekening gebracht: vruchtbaarheid, levensverwachting en het migratiesaldo (het verschil tussen immigratie en emigratie). Die werden in voorbereiding van het rapport in detail per regio en per leeftijds- en sociale categorie geanalyseerd en geprojecteerd; in het rapport staan alleen de getotaliseerde gegevens.
Zo leren we dat mannen een jaartje levensverwachting bij geboorte gewonnen hebben tegenover vorig verslag. Vrouwen hebben daarentegen 1,3 jaar verloren. De levensverwachting van de geslachten neigt dus iets meer naar elkaar. Maar het blijven verbluffende cijfers: tegen 2060 zullen mannen (bij geboorte) gemiddeld 86 jaar worden; vrouwen zullen dan (bij geboorte) bijna 89 jaar worden. (Meer cijfers in Tabel 20)
 


Drivers van de sociale uitgaven (ondermeer de economische groei)

Voor de vooruitzichten van de sociale uitgaven worden vier belangrijke “drivers” gehanteerd: het sociaal beleid en demografische, socio-economische en macro-economische hypothesen.
De macro-economisch hypothesen zijn het moeilijkst in te schatten en hebben – zoals we verder zullen zien –  ook de grootste impact op de eindresultaten.
Het hele rapport 2011 start met een basisscenario op lange termijn, gebaseerd op 1,5% productiviteitsgroei. Daarnaast wordt een optimistische variant becijferd op basis van 1,75% productiviteitsgroei en een pessimistische met 1,25% groei.
Leg die hypotheses even naast de actualiteit: momenteel, in volle (Europese en VS “recessie”) crisis valt de groei in veel landen zo goed als stil. Deze basishypotheses zijn in het huidige rapport al een stuk lager ingeschat zijn dan in de vorige editie. Maar deze publicatie werd in juni jl. afgesloten, dus nog voor de huidige, diepe crisis. We kunnen ons maar de vraag stellen hoe zou men deze cijfers vandaag zou inschatten?

De kost van de vergrijzing
Het kernpunt van de studie is de stijging van de kost van de vergrijzing. Tussen 2010 en 2060 raamt men dat de vergrijzing de sociale kosten met 5,6% van het BBP zal doen toenemen (Cfr. Tabel 1). Dat is uiteraard hoofdzakelijk het gevolg van de stijgende kosten van de pensioenen en in veel mindere mate de stijging van de kosten van de gezondheidszorg. Tegenover vorige editie wordt de toename van deze beide kostenposten in de vooruitzichten wel behoorlijk gemilderd door een verwachte toename van de jonge, actieve bevolkingsgroep. Men rekent ook op een lagere afhankelijkheidgraad van de snel ouder wordende bevolking.
 


Sensitiviteitsanalyses

Bij het strategisch vooruitzien kan men ook veel leren uit sensitiviteitsanalyses op de prognoses: hoe verandert het eindresultaat, wanneer de onderliggende hypotheses variëren? Daarmee krijgt men beter een gevoel in welke richting de “onzekere” toekomst zal evolueren, wanneer de basishypotheses anders uitvallen dan men oorspronkelijk dacht.
Doorheen de studie hanteert men naast de basishypothese van 1,5% productiviteitsgroei dus twee varianten (1,25% en 1,75%). Welnu, dat kleine verschil van 0,5% tussen de laagste en de hoogste variant heeft een veel grotere hefboom op het eindresultaat. Bij 1,25% groei zullen de sociale kosten van de vergrijzing immers niet 5,6% maar 6,9% van het BBP extra kosten. Bij een hypothese van 1,75% productiviteitsgroei kost de vergrijzing “slechts” 4,5% van het BPP extra. Dat is dus ongeveer 1/3 minder!
De productiviteitsgroei per werknemer en de evolutie van de arbeidsmarkt worden dus terecht aangewezen als de twee belangrijkste drivers, die “het verschil kunnen maken”, in dit hele verhaal.

De kosten van de gezondheidszorg
In het verslag analyseert men de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg en langdurige zorg. Ze omvatten de sociale zekerheidsuitgaven (RIZIV gezondheidszorgstelsel, inclusief tegemoetkoming in de ligdagprijs, DOSZ en overige regelingen), andere gezondheidsuitgaven van de federale overheid, de gewesten (zoals hulp aan gehandicapten), de lagere overheid (medische prestaties van de OCMW’s, inclusief de verblijfskosten in rusthuizen) en de Vlaamse zorgverzekering.
Deze overheidsuitgaven voor de gezondheidszorg kosten vandaag 8% van het BBP. Tegen 2016 verwacht men een stijging naar 8,5%. Vanaf dat jaar wordt dit cijfer in de tabellen (terecht) uitgesplitst in een component “Acute zorg” en een component “Chronische zorg”. Men verwacht dat acute zorg tegen 2016 ongeveer 7,1% van het BBP zal kosten, met een relatief trage groei naar 8,0% tegen 2060. De kost van de chronische zorg wordt geschat op 1,4% van het BBP in 2016, maar dat zal ruim verdubbelen tot 3,1% van het BBP tegen 2060. Dat wil zeggen dat de totale gezondheidskosten (gedragen door de overheid) in 2060 dus 11,1% van het BBP zouden gaan kosten (tegen 8% nu).

Tien jaar achterom kijken
Een apart hoofdstuk van het Vergrijzingsverslag blikt terug op 10 jaar lange-termijn vooruitzichten voor de sociale uitgaven. Er is ondertussen veel veranderd. Het eerste verslag reikte bijvoorbeeld tot 2030; de laatste drie verslagen gaan al verder, tot 2060.

Tabel 19 toont de evolutie tussen het eerste (2002) en in het recentste (2011) Vergrijzingsverslag, van het aandeel van de sociale uitgaven (in procent van het BBP) voor de jaren 2010 en 2030. Beide resultatenreeksen sluiten aan bij het referentiescenario. Dat voorzag een productiviteitsgroei op lange termijn van 1,75% in het verslag van 2002, tegenover 1,5% in het recentste verslag van 2011.
 


Het aandeel van de sociale bijdragen in het BBP bedroeg:
Rapport 2002: 21,4% in 2010 en 25,3% in 2030 (op basis van productiviteitsgroei 1,75%).
Rapport 2011: 25,3% in 2010 en 29,1% in 2030 (op basis van productiviteitsgroei 1,50%)
(en het alternatief scenario geeft 28,8% in 2030 (indien productiviteitsgroei toch 1,75%).
→ Want om ook even “appels met appels te vergelijken” wordt onderaan rechts ook het alternatieve scenario met een hogere productiviteitsgroei van 1,75% in het verslag van 2011 weergegeven.
  Op basis van hetzelfde groeicijfer raamde men in 2010 het aandeel sociale uitgaven in 2030 op 25,3%, terwijl men het nu (her)raamt op 28,8%.
→ Vergelijkt men de stijging van de sociale uitgaven tussen 2010 en 2030, dan is die van een vergelijkbare grootteorde in beide verslagen, wat ook het scenario van productiviteitsgroei is: 3,9 % van het BBP in de referentieprojecties van de verslagen 2002 en 2011 en 3,5% van het BBP in het alternatieve scenario van het verslag 2011.
→ Tussen 2000 en 2010, daarentegen, zijn de resultaten tussen beide verslagen sterk verschillend (zie Figuur 3). Het eerste verslag ging uit van een daling van de budgettaire kosten van de vergrijzing met 0,7% van het BBP, terwijl het laatste verslag een toename met 3,7% van het BBP registreerde, wat vrijwel volledig werd waargenomen.

Dat grote verschil in het stijgen van de sociale uitgaven dat tussen 2000 en 2010 werd waargenomen is voor 22% toe te schrijven aan verschillende overheidsmaatregelen en voor 78 % aan de macro-economische omgeving. 67% daarvan is het gevolg van de economische crisis. Die crisis is dus verantwoordelijk voor meer dan 50% van de verhoging van de sociale uitgaven tussen 2000 en 2010. Figuur 4 toont de zeer sterke stijging van het gewicht van de sociale uitgaven vanaf het verslag 2009 ten gevolge van de recente crisis.
Misschien kunnen de politici die eerste BHV willen regelen, voor ze sociaal-economische dossiers aanpakken, hier even bij stilstaan?

Een bijgesteld vooruitzicht voor de bevolkingssamenstelling

De laatste waarnemingen en de herziening van bepaalde hypothesen die de recente evoluties integreren, leiden tot een totale bevolking die in 2060 meer dan 13,5 miljoen personen zal bedragen, of een stijging van bijna 25 % ten opzichte van 2010. (Zie Tabel 6). Dat is overigens ook bijna 836 000 bijkomende personen in vergelijking met de vooruitzichten die vorig jaar werden gemaakt. De hogere vruchtbaarheidsgraad en de, vooral in het begin van de projectieperiode, veel grotere immigratie, die vooral bestaat uit personen van 15 tot 34 jaar met eventueel jonge kinderen die op hun beurt het geboortecijfer op korte en lange termijn versterken, verklaren deze toename van de bevolking met 6,8% in 2060 ten opzichte van de vorige vooruitzichten.
 

De analyse per leeftijdscategorie geeft aan dat die snellere bevolkingstoename zich vooral voordoet in de jonge leeftijdscategorie (0 tot 14 jaar) en in de categorie op arbeidsleeftijd (15 tot 64 jaar) ten gevolge van de verhoging van de vruchtbaarheidsgraad en de sterker dan voorziene immigraties. Het aantal 65-plussers blijft relatief stabiel ten opzichte van de vorige vooruitzichten.

De groeiende groep grijzaards
Zelfs wanneer de bevolking lichtjes verjongt ten gunste van de leeftijdsgroepen van 0 tot 14 jaar en van 15 tot 64 jaar in vergelijking met het voorgaande verslag, blijft het aandeel 65-plussers in de totale bevolking aanzienlijk toenemen van 17,2% naar 24,8% over de periode 2010-2060. De bevolkingsevolutie blijft dus gekenmerkt door een aanzienlijke vergrijzing.
De afhankelijkheidsratio van de ouderen (65 jaar en ouder ten opzichte van de bevolking op arbeidsleeftijd van 15 tot 64 jaar) stijgt van 26 % in 2010 tot 42 % in 2060, of een toename van 62 % (ten opzichte van een toename van 74 % in de vorige vooruitzichten). De evolutie van de indicator “intensiteit van de vergrijzing”, die het aandeel 80-jarigen en ouder meet in de bevolking van 65 jaar en ouder, is relatief vergelijkbaar met die in het voorgaande verslag: ze wijst op een uitgesproken intensiteit van de vergrijzing die stijgt van 29 % in 2010 tot 39 % in 2060, of een iets lager niveau dan in de vorige vooruitzichten voor 2060.

De coëfficiënt van de vergrijzingsintensiteit (het aandeel van de personen van 80 jaar en ouder in de groep van 65-plussers) stijgt van 22,2% in 2001 (28,4% in 2009) tot 38,9% in 2060.

De afhankelijkheidsratio van ouderen (het aandeel van de personen van 65 jaar en ouder ten opzichte van de groep van 15-64 jaar) zou stijgen van 25,8 in 2001 (25,9 in 2009) tot 42,4 in 2060, wat een stijging is van 62% tussen 2010 en 2060. (Zie ook Fig.5)

 

Een hele hap. Maar wie tot hier is geraakt heeft meteen de meest essentiële informatie uit het hele rapport al gezien.

Volgende twee (kortere !) afleveringen zullen vanuit Kroatië komen. Want begin september wachten twee weken vakantie, maar de7de laat u niet in de steek.

Dirk Broeckx -- 21 augustus 2010

 


‹‹Back






Copyright © 2024 Dirk Broeckx – All rights reserved.
Privacy beleid | Sitemap
Webontwikkeling Siteffect